Spring naar content

Poetry Slam Coaching

Workshopverslag: Hoe schrijf je een goed slam-gedicht?

Door: Alexis de Roode
 

Wat zijn de kenmerken van een goed Poetry Slam-gedicht? Hoe gebruik je de klank van verschillende klinkers in jouw voordeel, en hoe kom je aan inspiratie als je al een tijdje naar een leeg document staart? Tijdens een workshop Schrijven deelde schrijven Alexis de Roode zijn tips met de halve finalisten van het NK Poetry Slam.

Poëzie is taal die de aandacht op zichzelf vestigt, en niet alleen op datgene wat verteld wordt. In poëzie is de taal zelf de kunst. Daarbij gebruikt men:
 

Deviatie: afwijken van normaal taalgebruik, door bijvoorbeeld te rijmen of minder voorkomende woorden te gebruiken, niet de grammaticaregels te volgen, of van register te veranderen.
Equivalentie, oftewel herhaling: van formuleringen, klank, ritme, woordgroepen.
En tot slot het ‘geheime ingrediënt’ mysterie. In een goed gedicht zit altijd iets waar het publiek net niet helemaal bij kan. Een suggestie in plaats van een conclusie, een vreemde associatie, iets onbegrijpelijks wat het publiek geboeid houdt. Zo laat je het publiek denken dat jij slimmer bent dan zij zijn, omdat er iets in je gedicht zit wat zij niet begrijpen, maar jij wel. Pas hier overigens mee op: met te veel mysterie raak je je publiek kwijt! Doseer het en geef hen ook iets wat ze juist helemaal begrijpen.
Bovenstaande is voor elk gedicht belangrijk. Maar wat voor soort gedichten werken er tijdens een slam?
 

  • Een goed slam-gedicht heeft een hoge energie, door ritme of intensiteit, passie in het taalspel en ontroering. Belangrijk: het gaat om de ontroering van het publiek, niet je eigen ontroering.
  • Humor, al werkt dat niet altijd. Subtiele humor is vaak succesvoller dan platvloerse humor.
  • Scherpte, een kritische noot of toon, of het nu zelfkritiek is, of maatschappijkritiek.
  • Een sterke mening, al kan dit ook tegenwerken als deze niet geloofwaardig is. Zeg altijd wat je vindt, niet omdat je denkt dat je dat hoort te vinden. Authenticiteit is belangrijk.
  • Spreek het publiek direct aan of stel een vraag. Er hoeft natuurlijk geen antwoord te komen.
  • Minder goed werken korte gedichten en doordenkertjes. Voor het publiek de boodschap begrepen heeft, ben je dan alweer het volgende gedicht aan het voordragen. Ook werken gedichten die niets te maken hebben met jou als persoon, met je uitstraling op het podium, minder goed dan gedichten die dat wel doen.

 

Oefeningen

Inspiratie krijg je bijvoorbeeld door andere dichters te lezen, te ontspannen of juist gestrest te zijn, of: door gewoon te beginnen. Wie zoekt, zal vinden.
 

Deze oefeningen kunnen helpen bij het opzoeken van inspiratie.
 
Oefening 1: Schrijf op de automatische piloot. Kies een willekeurig huishoudelijk voorwerp, zoals bijvoorbeeld een afdruiprekje. Schrijf zonder zelfkritiek, zonder remming, zonder kwaliteitseisen, vijf minuten lang over dat voorwerp.
 
Oefening 2: Wek associaties op. Maak een woordweb met je voorwerp in het midden en schrijf daar associaties omheen, abstracte termen mogen ook. Bij deze nieuwe woorden heb je ook weer allerlei associaties, die je daar weer omheen schrijft. Zo kom je tot onverwachte inzichten. Van het afdruiprekje ben je bijvoorbeeld uitgekomen bij de dood, maar ook bij een suikerspin.
 
Oefening 3: Rek je identiteit op. Veel dichters schrijven vanuit de ik-persoon, maar die ik hoeft niet altijd de dichter zelf te zijn! Het is juist verfrissend, voor jezelf en voor het publiek, om eens uit jezelf te stappen. Neem je voorwerp, stel je voor dat jij dat voorwerp bent, en dat dat voorwerp een wens, probleem of conflict heeft. Schrijf daar in de ik-vorm een tekst over.
 
Oefening 4: Wissel van perspectief. De tekst die je in de vorige oefening schreef, heeft vaak nog veel betrekking tot jezelf. Je schreef waarschijnlijk over jouw afdruiprekje, in onze tijd. Maar het kan interessant zijn nog veel verder te gaan met het perspectief. Zo schreef dichter Wislawa Szymborska het gedicht ‘De eerste foto van Hitler’, waarin Hitler een schattig kindje is – een perspectief dat niet bepaald voor de hand ligt. Doe dit ook met jouw voorwerp: kijk vanuit de ogen van een ander, de buurman bijvoorbeeld, naar je afdruiprekje. Of plaats het in een andere tijd, schrijf over hoe het eerste afdruiprek ooit gemaakt wordt, of hoe het rekje er over duizend jaar uitziet.
 
Oefening 5, ookwel genoemd: de beeldenfabriek. De kracht van metaforen is dat ze abstracte dingen tastbaar maken en grote gevoelens klein. Sommige metaforen zijn cliché (het zonnetje in huis), die wil je vermijden. Maar hoe kom je nu op goede metaforen? Maak een lijst met twee kolommen en pak je woordweb en de teksten uit de voorgaande opdrachten erbij. Schrijf in de linkerkolom een aantal concrete zelfstandige naamwoorden die je in je teksten vindt, zoals: suikerspin, kinderfoto, theedoek. In de rechterkolom zet je abstracte, grote of vage begrippen, zoals: tijd, verdriet, oneindigheid. Combineer nu willekeurig een woord uit de linkerkolom met een woord uit de rechterkolom als metafoor. Zo krijg je onverwachte combinaties, bijvoorbeeld ‘de theedoek van de dood’ of ‘zo dood als een theedoek’. Kies de meest interessante metaforen en werk ze verder uit. Waar en hoe hangt de theedoek van de dood? Welke kleur en geur heeft hij?
 
Oefening 6: Gebruik de klank van klinkers. Elke klinker heeft een eigen klank, en die klanken hebben een bepaald effect op de luisteraar. Zo las een workshopdeelnemer haar eigen gedicht voor, maar met elke klinker veranderd in een ie, wat een komisch en bijna dierlijk effect had. Denk aan ‘Ieniemienie’ – die naam is door de makers van Sesamstraat natuurlijk bewust gekozen. Een è klinkt fel, snel en bijna agressief, de ì is ook snel, maar juist wat frisser. De oo is groots, mythisch en langzaam, de kortere ò is een tikje lomp of zelfs bekakt. Zeg een paar zinnen op, waarbij je alle klinkers steeds vervangt door één klinker, en ga na wat het effect is. Als je van elke klinker weet welke gevoelens erbij passen, schrijf dan een kort stukje over je voorwerp, waarin je door de juiste woorden te kiezen nadruk op één bepaalde klinker legt.
 
Oefening 7: Ook medeklinkers hebben elk hun eigen klank. De m is bijvoorbeeld een zachte letter (mama, mooi, moe, mompelen), de keen harde. Er zijn weinig vloekwoorden met een m, maar veel met een k en/of t (kut, klote, takkezooi). Dit zijn de duidelijkste voorbeelden, maar er zijn ook subtielere effecten te vinden. Wat doet een h bijvoorbeeld? Of een w? Schrijf een tekst over je voorwerp waarbij de klanken van de medeklinkers passen bij wat je wilt zeggen, of, voor een vervreemdend effect: juist niet.
 
 
Verslag workshop: Nicole Kaandorp

Scroll naar boven